BTW

Bouwkundig adviseur geen btw-ondernemer meer

Een bouwkundig adviseur oefent zijn beroep sinds 1975 uit als zelfstandige. Vanaf 2013 verricht hij zijn werkzaamheden vanuit een vennootschap. In 2014 treedt hij in dienst van een bedrijf in Saoedi-Arabië. Sinds het tweede kwartaal van 2012 heeft de adviseur geen omzet meer gerealiseerd. In 2013, 2014 en 2015 voert hij in zijn btw-aangiften alleen btw-aftrek op. In 1994 heeft de adviseur een boot gekocht om te renoveren. Die boot is in 2021 verkocht. De adviseur ziet dit als een onderneming. De inspecteur meent dat de adviseur al vanaf 2013 geen btw-ondernemer meer is. Sindsdien is er namelijk geen streven meer naar opbrengsten door deelname aan het economisch verkeer. Hof Amsterdam gaat hierin mee.

Vanaf 2013 is de bouwkundig adviseur geen btw-ondernemer meer. Volgens het hof zijn daarvoor de volgende omstandigheden van belang:

  • de adviseur is vanaf 2013 geen zelfstandige meer. Vanaf dat moment verricht hij zijn werkzaamheden immers vanuit een vennootschap;
  • de adviseur verricht zijn werkzaamheden vanaf 2014 in loondienst;
  • er is geen omzet meer behaald;
  • er is niet vast te stellen dat de adviseur naast zijn dienstbetrekking nog enig (direct) economisch bedrijfsrisico heeft gedragen voor werkzaamheden in de jaren 2013 tot en met 2015.

En de renovatie van de boot dan?
De renovatie van de boot is volgens het hof geen ondernemingsactiviteit vanwege het ontbreken van de vereiste duurzaamheid. De incidentele aan- en verkoop van een goed is op zichzelf geen activiteit die leidt tot btw-ondernemerschap. Bovendien maken de volgende omstandigheden het bestaan van een economische activiteit niet aannemelijk: de boot is in 1994 in privé gekocht, pas in 2021 verkocht en tussen 1994 en 2021 zijn er geen opbrengsten gegenereerd met de boot. Hierdoor lijkt er juist eerder sprake te zijn van het beheer van privévermogen of een hobbyproject. De opgelegde naheffingsaanslagen 2013 tot en met 2015 zijn op grond hiervan terecht opgelegd.