Naheffingsaanslag bpm vernietigd wegens schending Unierechtelijk verdedigingsbeginsel
Belanghebbende (een besloten vennootschap) heeft op aangifte bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte, vanuit Duitsland overgebrachte personenauto. Voor de berekening van de verschuldigde bpm heeft de vennootschap een afschrijving van 54,09% gehanteerd. De inspecteur hanteert echter een andere afschrijving en legt een naheffingsaanslag op. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd. De Hoge Raad overweegt dat de bpm niet wordt geheven ter uitvoering van een Unierechtelijke verplichting.
Het Unierecht wordt echter wel ten uitvoer gebracht wanneer toepassing van de bpm heeft geleid tot een bezwarend besluit waarmee de grens is overschreden, die artikel 110 VWEU (non-discriminatie) aan de nationale bevoegdheid stelt. In die situatie zijn de algemene rechtsbeginselen van het Unierecht, waaronder het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel, wel van toepassing. In de onderhavige zaak was de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag gehouden tot naleving van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. Aangezien de vennootschap voor het opleggen van de naheffingsaanslag niet is gehoord, heeft de inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geschonden en moet de naheffingsaanslag worden vernietigd.